Rasstandaard Saarlooswolfhond
Onze rasstandaard vertelt je alles over het uiterlijk, het karakter en de bewegingen van de Saarlooswolfhond. Ook geven we je een stukje geschiedenis en gebruik van dit prachtige ras mee.
Verschijning en verhoudingen
De Saarlooswolfhond is een krachtig gebouwde hond wiens uiterlijk (lichaam, beweging en vacht) doet denken aan een wolf. Zijn lichaamsbouw is uitgebalanceerd en hij heeft vrij lange ledematen zonder hoogbenig te zijn. De verschillen tussen de seksen moeten duidelijk zijn.

Ceridwen Cara Mo Anam
De Saarlooswolfhond is langer dan zijn schofthoogte. De voorsnuit en de schedel hebben een lengteverhouding van 1:1.
Hoofd
Het hoofd moet een wolfachtige indruk maken en in grootte harmoniëren met het lichaam. Gezien van boven en van opzij is het hoofd wigvormig. De lijn van de snuit naar de goed ontwikkelde jukboog is heel karakteristiek. Samen met de juiste vorm en positie van het oog, geeft deze lijn het gewenste wolfachtige uiterlijk.
De schedel
De schedel is plat en breed. Er moet worden gewaarschuwd voor overdrijving van de breedte, omdat dit de typische wigvorm beïnvloedt. De achterhoofdsknobbel en de oogkas moeten niet opvallend zijn. De wenkbrauwen dienen in een vloeiende lijn over te gaan in de schedel.
De overgang van de sterke snuit naar de schedel heeft een lichte stop.
Aangezicht
Neus: De neusspiegel is goed gepigmenteerd. De neusbrug is recht.
Snuit: van de zijkant gezien niet te diep en licht wigvormig; van boven gezien enigszins taps toelopend en harmonieus onder de ogen gevuld. Een te grove snuit ontsiert de typische wolfachtige vorm.
Lippen: goed gesloten. Nauw aansluitend.

Howling by Moonlight Odon Aro
Kaken/Tanden: De boven- en onderkaak zijn sterk ontwikkeld. De bovenkaak moet niet grof lijken ten opzichte van de schedel. De onderkaak mag niet opvallen. Een sterk en compleet schaargebit. Acceptabel is ook een zeer krap scharend gebit.
Ogen: gele kleur, amandelvormig. Iets schuin geplaatst, niet uitpuilend of rond, met goed aansluitende oogleden.
De uitdrukking is alert, gereserveerd maar niet angstig. Het oog is een zeer typisch kenmerk van het ras en benadrukt het gewenste wolfachtige uiterlijk. De gewenste expressie kan alleen met een licht gekleurd oog worden verkregen. Grote waarde moet worden gehecht aan de kleur, de vorm en de correctie plaatsing in de schedel. Bij een oudere hond mag de gele oogkleur wat donkerder worden, maar de oorspronkelijke aanleg voor geel dient herkenbaar te blijven. Een bruine oogkleur is ongewenst.
De oogkas gaat in een vloeiende lijn over in de schedel; een oogkas die te uitgesproken is, samen met een geprononceerde wenkbrauwboog en een duidelijke stop, is ongewenst.
Oren: middelgroot, stevig rechtopstaand, driehoekig en met een afgeronde punt. De oren zijn behaard van binnen. De aanzet van het oor ligt op ooghoogte. De oren zijn zeer beweeglijk en drukken de emoties en gevoelens van de hond uit.
Hals
Droog en goed bespierd, gaat in een zeer vloeiende lijn over in de rug. Net zo vloeiend is de lijn van de keel naar de borst. De hals kan, vooral in de wintervacht, gesierd worden met een fraaie kraag. De huid van de keel is minimaal en niet opvallend. Het is kenmerkend voor de Saarlooswolfhond dat bij een ontspannen draf, hoofd en nek een bijna horizontale lijn vormen.
Lichaam
Rug: recht en sterk.
Lendenen: stevig, goed bespierd, niet kort of smal.

Mischka of Wolfs Whisper
Kruis: breed en vrij lang.
Borst: De vloeiende borstbelijning reikt maximaal tot aan de ellebogen. De borst en de afstand tussen de benen lijken, van voren gezien, matig breed. Een te massieve borst moet worden vermeden, omdat deze de belijning verstoort die de gestadige draver kenmerkt. De ribben zijn goed gewelfd zonder enige overdrijving. De omtrek is vrij rank en erg wolfachtig.
Onderlijn en buik: strak en enigszins opgetrokken.
Staart
Breed en welig behaard en reikt minimaal tot aan de sprong. De staart lijkt wat lager aangezet, veelal geaccentueerd door een lichte dip bij de aanzet. De staart wordt licht sabelvormig gedragen of bijna recht en kan bij opwinding of in draf iets hoger worden gedragen.
Ledematen
Voorhand
Algemene verschijning: De benen zijn recht en goed bespierd. Het bot is in doorsnede ovaal en niet te grof. De benen tonen een zekere rankheid in verhouding tot het lichaam.
Schouder: Normale lengte.
Opperarm: dezelfde lengte als het schouderblad; de hoek tussen het schouderblad en de bovenarm is normaal, niet overdreven.
Elleboog: nauw aansluitend op de borstkas zonder strak tegen de borst aan te liggen. Door de kromming van de ribben en de juiste positie van de schouder en de opperarm, is de afstand tussen de ellebogen van voren gezien matig breed.
Onderarm: recht en evenwijdig, sterk bot van voldoende dichtheid en lengte. Pols: sterke polsgewrichten.
Middenvoet: licht hellend.
Voorvoeten: hazenvoeten, goed bespierd en gebogen met stevig ontwikkelde voetzolen. In stand is een licht buitenwaartse plaatsing toegestaan.

Jiminy
Achterhand
Algemene verschijning: Door de lage staartaanzet, die vaak wordt geaccentueerd door een lichte dip, lijkt het bekken vaak meer hellend te zijn.
De hoekingen van de achterhand zijn in evenwicht met de hoekingen van de voorhand. Het lichte gangwerk, typerend voor het ras, is zeer afhankelijk van de juiste hoeking van de knie en de sprong. De geringste afwijking verhindert deze typische gang. Lichte koehakkigheid in stand is toegestaan.
Bovenbeen: normale lengte en breedte, goed bespierd.
Knie: geen overdreven hoeking.
Onderbeen: van ongeveer gelijke lengte als het dijbeen en goed bespierd. Spronggewricht: De hoeking mag niet overdreven zijn. De botten en spieren zorgen voor een optimale strekking van de spronggewrichten.
Achterbeen: middelmatig lang en in stand licht gebogen.
Achtervoeten: goed ontwikkeld en goed gebogen.
Fouten
Elke afwijking van de voorgaande punten moet als een fout worden aangemerkt. De ernst van de fout moet in verhouding staan tot de mate waarin dit effect heeft op de gezondheid en het welzijn van de hond.
- Te ronde, uitpuilende ogen.
- Te geprononceerde oogkassen, waardoor de wenkbrauwbogen niet vloeiend in de schedel overgaan.
- Te hoog aangezette oren en/of te puntige oren.
- Te wijd naar buiten staande oren.
- Te diep, te kort lichaam.
- Gekrulde staart, staart over de rug gedragen.
- Te grof beendergestel.
- Onvoldoende intense vachtkleuren.
- Een donker zadeldek door slechte verdeling van de donkere haren.
Diskwalificerende fouten
- Agressieve of te terughoudende honden.
- Elke hond die duidelijk lichamelijke of gedragsafwijkingen vertoont, zal worden gediskwalificeerd.
- Gebrek aan rastype.
- Vachtkleuren anders dan toegestaan.
N.B.
- Reuen moeten twee duidelijk normale testikels hebben die volledig in het scrotum zijn ingedaald.
- Voor het fokken moeten uitsluitend functioneel en klinisch gezonde, rastypische honden worden gebruikt.
Gebruik
De Saarlooswolfhond werd niet gefokt met een doel voor een bepaald gebruik. Hij bezit kwaliteiten die hem in staat stellen om een trouwe en betrouwbare metgezel en huishond te zijn.

Meer dan een huisdier, een ware beste vriend
Korte geschiedenis
De heer Leendert Saarloos (1884-1969) hield van de natuur en ook van honden. Hij vond echter dat honden te gedomesticeerd waren geworden en wilde, als liefhebber van de Duitse herdershond, de natuurlijke eigenschappen in dit ras terugfokken om een betere werkhond te produceren. Daarom kruiste hij de Duitse herderreu Gerard von Transrhenum, een hond van het klassiek Pruissische type, met Fleur, een wolvin uit de Siberische tak van het Europese type (1932).
Door terug te kruisen op de vader kreeg hij een basispopulatie met een kwart wolvenbloed. In de loop van de volgende experimentele fase evolueerde, door strenge selectie, een nieuw ras de “Europese Wolfhond.” Omdat geselecteerde dieren van dit nieuwe ras goede diensten leverden als blindengeleidehonden, werden ze aanvankelijk als geschikt beschouwd voor dit werk. Door toename van het aandeel wolvenbloed, raakten de nuttige eigenschappen, geërfd van de oorspronkelijke voorouder, Gerard, geleidelijk aan verloren en werd het duidelijk dat het ras niet goed geschikt meer was als werk- of geleidehond. De nalatenschap van Leendert Saarloos is geen werkhond, maar een hond met eigenschappen die nog dicht bij de natuur staan. In 1975 werd het ras erkend. Het kreeg toen de naam “Saarlooswolfhond” ter ere van zijn schepper. Ere wie ere toekomt.
Gedrag & temperament
Een levendige hond, barstensvol energie, met een trots, onafhankelijk karakter. Hij gehoorzaamt uit vrije wil. Voor zijn baas is hij toegewijd en in hoge mate betrouwbaar. Tegenover vreemden kan hij gereserveerd zijn en zoekt hij meestal geen contact. De gereserveerde en wolfachtige manier om onbekende situaties te vermijden, is typerend voor de Saarlooswolfhond.

Een vrije, trotse hond …

… toegewijd aan zijn baasje
Beweging & gangwerk
De Saarlooswolfhond is een typische onvermoeibare draver, die gemakkelijk grote afstanden in zijn eigen tempo kan afleggen. Hij raakt amper moe van zijn natuurlijke bewegingen die doen denken aan de wolf.
De Saarlooswolfhond verschilt sterk van andere rassen door zijn zeer specifieke, lichtvoetige gang. De juiste voorwaartse beweging is zeer afhankelijk van verschillende details in de constructie van het lichaam; vooral de juiste hoekingen van de verschillende ledematen hebben grote invloed. De sterke polsgewrichten en de licht hellende middenvoeten zijn verantwoordelijk voor een goede flexibele, moeiteloze en verende gang. In een vrije, ongehinderde draf draagt de Saarlooswolfhond het hoofd en de nek bijna horizontaal: hierbij zijn de positie van de ogen en de wigvorm van het hoofd bijzonder karakteristiek. Bij een onvermoeibare draf, die rastypisch is voor het ras, grijpen de ledematen niet sterk uit, omdat dit, evenals te veel stuwing, de lichtvoetige gang zou bederven, wat een model is voor een energiebesparende beweging.
Vacht
De zomervacht verschilt sterk van de wintervacht. In de winter overheerst meestal de wollen ondervacht, die samen met de stokharige bovenvacht een rijke pels over het gehele lichaam vormt en rond de hals een duidelijke kraag vormt. In de zomer overheerst de stokharige bovenvacht het hele lichaam. Temperatuurswisselingen in zomer en winter kunnen van grote invloed zijn op de ondervacht, maar deze moet in aanleg altijd aanwezig zijn. Het is noodzakelijk dat de buik, de binnenkant van de dijen en het scrotum met haar bedekt zijn.
De vachtkleuren zijn van licht tot donker geschakeerde zwartgetinte wildkleuren (zwijn, haas), ook wel wolfsgrauw genoemd, en van licht tot donkerbruin geschakeerde wildkleuren. Typische wolfkenmerken zijn van licht crème-wit naar wit. Deze bleke markeringen, typisch voor de wolf, strekken zich uit tot de onderkant van het lichaam, de binnenkant van de ledematen, achterkant van de benen, de broek en onder de staart. Het pigment van de neus, de oogranden, de lippen en de nagels moet zwart zijn bij wolfgrauwe en witte Saarlooswolfhonden. Bij bosbruine en crème-witte honden moet dit leverkleurig zijn. Beide kleurvariëteiten tonen een donkerder nuance van de vachtkleur aan de buitenkant van de ledematen. Zij moeten tevens een expressief masker hebben.
Grootte & gewicht
Schofthoogte
Reuen 65–75 cm.
Teven 60–70 cm.
Lichte afwijkingen naar boven zijn toegestaan.
Over de BSWV
De Belgische Saarlooswolfhonden Vereniging is de Belgische rasvereniging voor de Saarlooswolfhond. Je kan bij ons terecht voor info over het ras, diverse leuke activiteiten en wandelingen.